-
1 shutter
n. sluiter, sluiting; luik, blind--------v. sluiten; de luiken voorzetten; opdoeken (een voorstelling stopzetten)shutter1[ sjuttə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————shutter2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 shuttered windows/houses • vensters/huizen met gesloten luiken
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский